Vlindervinder

Vlindervinder, vissenvanger
Halve hagedissen banger
Halve hagen hangen over
Dissen voor de kat, de rover
Vlindervinder, vissenvanger
Net niet

Omelet, dromelet

Omelet, dromelet,
Vul nu maar je maagje, Jet,
Een kippenei is bijna rond
Veeg je dromen van de grond
Eerst een ei en dan naar bed.

Lekker gekwek

Oud-tante Mimi uit mooi midden-Drenthe
Legt op een prachtige dag in de lente
Op een klein schaaltje, heel dicht naast elkaar
Een kletskop en een boterbabbelaar
Wat er gebeurt, je raadt het vast al:
Zij maken samen een spraakwaterval
Geklets en gebabbel stroomt over de tafel
Vlak langs de theepot en links langs een wafel
Woorden en zinnen vliegen in ‘t rond
Daar valt er eentje spontaan op de grond
Foei, moppert oud-tante Mimi ontstemd
Dat geklets en gebabbel ben ìk niet gewend
En terwijl ze zich bukt naar het woord op de grond
Stopt ze de kwekkers heel snel in haar mond

Anja Jager

Bedbootje

Mijn bed is een bootje, dat vaart naar de zee
en als ik ga slapen, mag ik lekker mee.
Ik ga dan op reis en waar ik terecht zal komen,
dat regel ik zelf in het land van mijn dromen.

Mijn bed is een fiets, die heel snel fietsen gaat
en als ik er opspring, fiets ik door de straat.
Ik fiets dan ver weg naar een land vol met bomen,
het magische bos, in het land van mijn dromen.

Mijn bed is een vliegtuig, dat vliegt door de lucht,
en als ik ga liggen, mag ik mee op z’n vlucht.
Ik vlieg dan heel hard, zodat ik ver kan komen,
en kijk heel ver uit, op het land van mijn dromen.

Mijn bed is een grote raket naar de maan,
en als ik heel snel instap, ga ik hier vandaan.
Ik vlieg langs de sterren waar niemand kan komen
en land op de maan in het land van mijn dromen.

Mijn bed is het lekkerste bedje, echt waar!
en als ik ga slapen, doe ik net of ik vaar.
Ik ga dan op reis, niemand mag met mij mee,
en ik vaar, fiets en vlieg, en ik dobber op zee.

Anja Jager

Eeuwige cirkels

Kijk, daar zit ze weer
Twee symmetrische driehoekjes zee – haar decor
Dubbele rij palissaden – de coulissen
waartussen haar wetten vast klaarliggen

Een apocalyptische vrachtwagen trekt sporen in het koele zand
Zij neemt niet waar, verroert niets
Wandelaars passeren, merken haar niet op
Niet zien – niet gezien worden
Ik blijf staan. Zij blijft gehurkt.
Zij gevangen in zoeken. Ik in kijken.

Eb wordt vloed wordt eb wordt –
Zij is de verbinding tussen heen en weer
Lijnenspel met cyclisch wetboek
Als alles wervelt, vormt zij de spil

Anja Jager

Pulvergeluk

Meisje, pluisje
Pluisje, meisje
Meisje wijst de pluisjes reis
Pluisje pulvert pluk voor pluk
Meisje grijst
Illusie stuk

Anja Jager

De knoestige knerfst

Op een mistige dag, diep in de herfst
Liep in het duister een knoestige knerfst
Hij grommelde, grimmelde en maalde zijn kin
En je zag het van ver: die heeft niets goeds in de zin
De knoestige knerfst keek loerend in ‘t rond
van de kalende kruinen naar laag bij de grond
Het monster had honger, maar ja, waar vindje
Op een mistige dag in ‘t bos nu een kindje?

Toen uur na uur de kindjes niet kwamen
stortte de knerfst zich maar op de bramen
Met een blauwe bek en een heel volle maag
zakte de knerfst langzaam in, naar omlaag:
eerst voor een dutje en toen voor de dood,
knerfsten die bramen eten, worden niet groot
Zijn moeder had ’t altijd al gezegd:
houd je bij kindjes, want fruit is zo slecht
Maar ze liet onvermeld dat op een dag in de herfst
er geen kindjes zouden zijn voor een hongerige knerfst

Ga dus vooral naar het bos in de mist of de nacht
bij zon of bij regen, want kijk: de knerfst wacht
En een kindje meer of minder, ach wat is het verschil
maar een bos zonder knerfst da’s echt niet wat ik wil!