De knoestige knerfst

Op een mistige dag, diep in de herfst
Liep in het duister een knoestige knerfst
Hij grommelde, grimmelde en maalde zijn kin
En je zag het van ver: die heeft niets goeds in de zin
De knoestige knerfst keek loerend in ‘t rond
van de kalende kruinen naar laag bij de grond
Het monster had honger, maar ja, waar vindje
Op een mistige dag in ‘t bos nu een kindje?

Toen uur na uur de kindjes niet kwamen
stortte de knerfst zich maar op de bramen
Met een blauwe bek en een heel volle maag
zakte de knerfst langzaam in, naar omlaag:
eerst voor een dutje en toen voor de dood,
knerfsten die bramen eten, worden niet groot
Zijn moeder had ’t altijd al gezegd:
houd je bij kindjes, want fruit is zo slecht
Maar ze liet onvermeld dat op een dag in de herfst
er geen kindjes zouden zijn voor een hongerige knerfst

Ga dus vooral naar het bos in de mist of de nacht
bij zon of bij regen, want kijk: de knerfst wacht
En een kindje meer of minder, ach wat is het verschil
maar een bos zonder knerfst da’s echt niet wat ik wil!